Voegwoorden

Voegwoorden zijn woorden die twee deelzinnen met elkaar verbinden.

Er zijn verschillende soorten voegwoorden: voegwoorden van tijd, voegwoorden van voorwaarde, voegwoorden van reden, oorzaak, gevolg, tegenstellende voegwoorden en voegwoorden van toegeving.

Voegwoorden kunnen nevenschikkend en onderschikkend zijn. Nevenschikkende voegwoorden leggen een verband tussen twee hoofdzinnen, woorden zinsdelen of woordgroepen, onderschikkende voegwoorden leggen een verband tussen een hoofdzin en een bijzin.

 Voorbeelden:

  • Het is koud en het regent. (en verbind  de twee zinnen)
  • Het is koud want het regent. (want verbind de twee zinnen)
  • Het is koud omdat het regent. (omdat verbind de twee zinnen.)
  • Terwijl je in de trein zit, kun je mooi je proefwerk leren. (terwijl verbind de twee zinnen.)

Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want. Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld: dat, voordat, nadat, tot, terwijl, als, toen, omdat, doordat en zodat.

Een ezelsbruggetje voor de Nevenschikkende Voegwoorden is: WOEMD

Opdracht Voegwoorden: 

Noem zoveel mogelijk onderschikkende voegwoorden: dat, voordat, nadat, tot, terwijl, als, toen, omdat, doordat en zodat.

Noem zoveel mogelijk nevenschikkende voegwoorden: en, maar, of, dan(wel), dus en want.